“Verwerende partijen slagen niet in de op hen rustende bewijslast van de bewering dat eisende partij de stedelijke reglementering betreffende kamerwoningen heeft omzeild door een woninghuurovereenkomst te onderschrijven, dit terwijl in werkelijkheid kamers met gemeenschappelijke voorzieningen zouden zijn gehuurd voor studenten.

(…)

Concreet in het voorliggend dossier blijkt dat eisende partij een appartement heeft verhuurd en dat geen sprake is (geweest) van een opdeling in onderscheiden kamers ten behoeve van studenten, met een aantal gemeenschappelijke voorzieningen.

De door verwerende partijen aangevoerde middelen om te besluiten tot de nietigheid van de onderschreven huurovereenkomst falen bij gebrek aan wettelijke grondslag.”